Een oud-collega van Het Financieele Dagblad begon er vanavond over. Terwijl in Den Haag de sportman, sportvrouw en sportploeg van 2011 werden verkozen (respectievelijk Epke Zonderland, Ranomi Kromowidjojo en de honkbalploeg) lepelde chef Gert van der Have ook een mooi rijtje op. De redactie van de zakenkrant telt namelijk vele, opmerkelijke Nederlands Kampioenen.
Marcel de Boer, met in zijn portefeuille internationale organisaties zoals het IMF en de Wereldbank, was ooit Nederlands Kampioen schapenscheren. Alex Ruitenbeek, chef van het weekendkatern, is een voormalig Nederlands Kampioen tafeltennis. En Gijs den Brinker won ooit het NK rolschaatsen. Gert – chef Beleggen en Ondernemingen – lepelt deze rij kampioenen keer op keer foutloos op. Sterker nog, hij tovert er iedere keer weer een naam bij.
Zo ook vanavond. Gert wist dat afgelopen zondag het NK droogroeien werd ‘gevaren’ in Amsterdam. Droogroeien? Ja, dat is roeien op het droge. Op een ergometer. Zo’n apparaat met een ketting en een vliegwiel. Zet er tientallen in een sporthal met een metertje erop en je ziet hoe snel iemand twee virtuele kilometers aflegt. ‘Heb jij dat toen je roeide ook gedaan?’, vroeg hij hoopvol. Zowaar, de chef heeft er weer een voormalig kampioen bij. Ondergetekende – voormalig houder van de portefeuille Grondstoffen – heeft inderdaad zo’n titel op zak. ‘Hoe smaakt dat nou, zo’n NK-titel?’ wilde Gert weten.
Ik was achttien en roeien kon ik (nog) niet. Na een jaar ploeteren op het water mocht ik nog deelnemen in het junioren t/m 18 jaar veld. Mijn coach vond dat een goed idee. Hij wist dat mijn techniek nog te wensen overliet, maar dat is het mooie van ergometers. Ze zinken. Dus hoe hard je er ook aan trekt en op stampt, er geldt maar één ding: hoe harder hoe beter.
Op een koude zondag mocht ik van start. Strak van de zenuwen. De speaker noemde de favorieten op. Michelle Langeslag -wat een prachtnaam voor een roeier- had de beste kaarten. Mij kenden ze niet. Ik kan me nog herinneren dat het lied Fame door de boxen schalde. Het startschot klonk en tientallen vliegwielen begonnen te zoemen. Vanaf de tribune klonk vreselijk studentikoos geschreeuw. Een muur van lawaai. Ik ging er nog harder van stampen. Na een kilometer voelde ik de smaak van bloed in mijn mond. Mijn benen werden zuur. Maar Michelle en ik gingen nek-aan-nek. Dat was te zien op een groot videoscherm. Iedere ergometer werd afgebeeld als een bootje dat tergend langzaam naar de finish schoof. De 1500 meter, ik deed een tussensprint en kroop virtueel voorbij Langeslag. Volhouden, stampen, harder, door. Nog tien halen en het bootje stopte op het scherm. De muur van geluid veranderde in gejoel. Ik was bij de finish, hoewel de ergometer geen centimeter van zijn plaats was gekomen. Het stokje schoot uit mijn handen en ik viel zo van het apparaat op de koude sporthalvloer. Ik was Nederlands Kampioen.
Mijn coach raapte me van de grond en stuurde me richting het erepodium. Met moeite werd ik op de hoogste tree gehesen. Een medaille met een rood-wit-blauw lint. Een bos bloemen. Weer dat lawaai vanaf de tribune. Mijn lijf kreeg maar weinig mee. Ik wilde weg. En snel. Zodra het kon strompelde ik naar een prullenbak. Die maag moest leeg. Dus chef, de smaak van een NK-titel? Bloederig en vooral heel zuur.