De atleet die zich onbespied waant zal, indien gefotografeerd, doorgaans niet op zijn voordeligst worden vereeuwigd. Een verwrongen mond die hevig lijden suggereert, terwijl het lichaam kennelijk moeizaam wordt voortbewogen door magere benen. De voeten – gestoken in zuurstokkleurige en enorme schoenen – houden bodemcontact: meer schuifelen dan een gestrekte draf. Zo wil je niet het internet op.
Overigens gaat het voorgaande ook op bij paardenraces, waar de foto de dieren transformeert tot buitenaardse wezens, die in onze atmosfeer niet kunnen aarden en stuiptrekkend hun stervensuur zien naderen. Of zoiets. Iets dergelijks treft tennissers, die op het moment dat zij met het racket de bal raken, door hun tot spleetjes gesloten ogen, met bolle wangen en een omhoog schietend shirt, evenmin voor de schoonheidsprijs gaan.
Een atleet uit onze geleden is een fervent fotograaf. Vanwege zijn verknochtheid aan de loopsport neemt hij periodiek zijn camera mee, voorzien van een indrukwekkend objectief. Hoewel dit meer heeft van een vernuftig vuurwapen, heeft hij mij uitgelegd dat dankzij die lens hij het onderwerp als het ware losmaakt van zijn omgeving. Op het moment dat hij zijn cameratas tevoorschijn haalt en zijn vervaarlijk apparaat op zijn mede-atleten richt, gebeurt er iets merkwaardig. De baanlopers zijn zich plotseling bewust van zijn aanwezigheid, waardoor zij subiet soepel en rechtop gaan lopen, terwijl er een soort hemelse grijns op hun gezicht verschijnt. Waar ik steeds tevergeefs mijn lopers tot een technisch volmaakte loopbeweging tracht te bewegen, gaat het nu plotseling voorbeeldig. Het afzien dat er steeds vanaf te lezen viel, lijkt plotseling van mijn pupillen af te glijden. De foto’s naderhand bewijzen het: het zijn voorbeeldige lopers.
Dat lot treft mij niet. Ik heb een bedenkelijke reputatie als het gaat om fotogenieke momenten: vooral wanneer ik blij lachend poseer, komt er een prent van een kennelijk zwakzinnig persoon met een persoonsgebonden budget. Dat laatste klopt, want ik krijg een kleine trainersvergoeding.
Erik Endlich